De Oude Hollandse Waterlinie is de eerste waterlinie die in Nederland werd aangelegd. In 1589 moest prins Maurits van de Staten van Utrecht en Holland onderzoeken hoe de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kon worden verdedigd tegen mogelijke aanvallen van buurlanden. Hij kwam met het idee van een waterlinie, een reeks gebieden die onder water gezet kunnen worden (‘inundatie’). Daar waar hoger gelegen land overgaat in laaggelegen poldergebied is dat namelijk eenvoudig te realiseren. Tien tot twintig centimeter water was vaak al voldoende om ontelbare greppels en sloten onzichtbaar te maken. Soldaten te paard en kanonnen liepen vast en het was te ondiep om boten te laten varen. Het onder water zetten van land gebeurde door sluizen te openen en dijken door te breken.
De Waterlinie bestond nog vooral uit papieren tekeningen toen in 1672 ons land werd aangevallen door Frankrijk, Engeland en Duitse bisdommen. Vanuit het oosten trok een leger van zo’n 80.000 tot 100.000 Franse soldaten binnen, op weg naar Amsterdam en Utrecht. Men moest nu wel snel gebieden onder water zetten, de forten en verdedidingswerken bemannen en nieuwe werken aanleggen. De Fransen werden gestopt, op een groep soldaten na die bij Woerden achter de linie konden komen omdat het water op het land bevroren was. In 1673 waren echter alle Fransen het land uit en kon men de waterlinie verbeteren.
De Oude Hollandse Waterlinie loopt van Muiden naar Gorinchem. In 1815 werd gestart met de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, gericht op bescherming van de stad Utrecht. Een aantal bestaande forten en verdedigingswerken werd onderdeel van deze nieuwe waterlinie, een aantal werd opgeheven.